Skip to main content

Gedicht van de week: ‘In Paradiso’ (Cees Noordhoek)

16 oktober 2024
Kees Bakker

Radio Lelystad plaatst wekelijks een ‘Gedicht van de Week’ van een Lelystedeling of iemand uit de omgeving. Er loopt namelijk veel dichttalent rond in en rond Lelystad, en dat verdient een podium, ook op onze site. Bovendien is dichten leuk, inspireren de gedichten andere mensen wellicht ook tot dichten en bieden gedichten vaak een andere kijk op de werkelijkheid, bijvoorbeeld een actueel onderwerp.

Het gedicht van de week is van  Cees Noordhoek, lid van “De Aldichters” uit Almere. Het gedicht is een hedendaagse uitloper van een oeroud poëtisch genre: de elegie of treurzang. In een schijnbaar ontspannen parlando wordt een vredige, zeg paradijselijke, scène beschreven: zomer, kinderen in de speeltuin, in de tuin staan de ligstoelen klaar. Terloops worden aankondigingen van onheil zichtbaar: de goudsbloem, als symbool van een afgebroken liefde, een eenzame merel, een omgevallen schutting, het gras – dat hier staat voor de mens – is pas gemaaid. Dan valt het licht op de moeder, kennelijk van de dichter, die huilt. Huilt om wormen en vlinders en die omgevallen schutting. Dan begrijpt de lezer ook waarom geen vier, maar slechts drie ligstoelen zijn neergezet. De moeder zoekt – kennelijk radeloos – wat te doen en haalt voor de kinderen in de speeltuin ijsjes. Het verlies is daarmee niet weg, maar staat toch in een ander licht. Ook de evenwichtige vorm van het gedicht draagt er toe bij, de gevoelens beheerst te houden.

In Paradiso

Onze kinderen zijn in de speeltuin.

Straks haal ik ze op, voor een ijs.

We hebben bezoek, voor het eerst.

 

Drie ligstoelen heb ik opengeklapt,

het is zomer. Een merel alleen schuilt

in de klimop. Dat doet zij nu ook. 

 

Onder de boom heerst de schaduw.

We liggen languit en ik pluk

een goudsbloem. Geen wolk te zien.

 

Het huis blinkt, ik schilderde

het frisgroen en hagelwit.

En de schutting staat weer recht.

 

Soms valt een schutting zomaar om.

Mijn vrouw wilde wel graag een heg,

ik toch liever weer een schutting.

 

De wind treuzelt zo maar wat

om ons heen. Iets van gemaaid gras

ruik ik er in, vrede voor de doden.

 

Naast me huilt mijn moeder.

Om de wormen en de vlinders,

het omvallen van schuttingen.

 

Ze staat op en zoekt wat te doen,

niet alles wat valt komt overeind.

Haar lach brengt de ijsjes, ontdooit.